Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8643

Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 09/406
Statusgepubliceerd


Indicatie

WWB. Bijzondere bijstand voor schulden. IVRK. Voorlopige voorziening afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 09/406 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake [XXX] wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht, tegen de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster, gemachtigde: mr. M.M. Berkhoudt, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: SDD). 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 24 maart 2009 heeft verweerster het verzoek van verzoekster om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) om haar schulden bij het energiebedrijf te kunnen voldoen, afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 1 april 2009 bezwaar gemaakt bij verweerster. Bij brief van eveneens 1 april 2009 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 9 april 2009 ter zitting behandeld. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar gezinscoach, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Verweerster is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Artikel 48 WWB: 1. Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet. 2. Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien: (...) d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft. 3. Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen. (...) Artikel 49 WWB: In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel f, kan het college bijzondere bijstand verlenen: a. in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door (...); b. indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. Artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) luidt, voorzover van belang: 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen. Artikel 26, tweede lid, van het IVRK bepaalt dat de voordelen van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, indien van toepassing, dienen te worden verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend. Ingevolge het in artikel 2 van de Rijkswet van 24 december 1994, Stb. 962, door Nederland bij artikel 26 van het IVRK gemaakte voorbehoud verplicht deze bepaling evenwel niet tot een zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid, daarbij inbegrepen sociale verzekering. Artikel 27, derde lid, van het IVRK bepaalt dat de Staten die partij zijn, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen het recht op een voor de lichamelijke, geestelijke, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind toereikende levensstandaard te verwezenlijken en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. Ingevolge artikel 6b van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers (Stcrt. 2006, 235) draagt een netbeheerder of vergunninghouder er zorg voor dat het transport van elektriciteit of gas naar of de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker die wegens wanbetaling is beëindigd, binnen de periode van 1 oktober tot 1 april wordt hervat, indien de kleinverbruiker: a. een bewijs overlegt dat de vordering van de netbeheerder of de vergunninghouder wordt betrokken bij een schuldsaneringsregeling, of b. met de betrokken netbeheerder of vergunninghouder een afbetalingsregeling heeft getroffen. 2.2. Het bestreden besluit strekt tot weigering van de gevraagde bijzondere bijstand. Verweerster heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het niet mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen voor het voldoen van schulden. Ter zitting heeft verweerster erkent dat dit standpunt in zijn algemeenheid, gelet op artikel 49 van de WWB, onjuist is. Er zijn echter in het geval van verzoekster geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dringende reden als bedoeld in artikel 49 van de WWB opleveren. De zaak Poulina waarin verweerster wel bijzondere bijstand heeft verleend voor het voldoen van een schuld aan het energiebedrijf, is volgens verweerster op relevante punten niet gelijk aan die van verzoekster. 2.3. Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit reeds geen stand kan houden, omdat het standpunt dat het niet mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen voor het voldoen van schulden zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 49 van de WWB. Verzoekster meent dat in haar geval sprake is van dringende redenen als bedoeld in dat artikel. De kinderen van het gezin hebben op grond van het IVRK recht op behoorlijke huisvesting, waaronder huisvesting met energievoorziening moet worden begrepen. Verzoekster doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu verweerster in de zaak Poulina wel bijzondere bijstand heeft verleend voor het voldoen van een schuld aan het energiebedrijf om het aldus mogelijk te maken dat ten behoeve van de kinderen van dat gezin over gas en elektriciteit werd beschikt. Verzoekster wijst verder op een brief van de gezinsvoogd van verzoeksters gezin van 7 april 2009. Daarin deelt de gezinsvoogd mee dat definitief is beslist tot uithuisplaatsing van de kinderen nadat duidelijk werd dat het gezin was afgesloten van gas en elektriciteit en dat de afgesproken bezoekregeling voor de weekeinden geen doorgang kan vinden zolang verzoekster is afgesloten. 2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.4.1. Op 23 april 2008 is de woning van verzoekster door Eneco afgesloten van gas en elektriciteit vanwege een betalingsachterstand van ongeveer € 2700,-. Deze situatie duurt tot op heden voort. Gelet hierop, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gegeven dat een beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigt. 2.4.2. Verzoekster ontving vanaf 25 februari 2004 een bijstandsuitkering van verweerster, laatstelijk op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. Vanaf 1 juli 2008 heeft verzoekster vanwege psychische problemen haar werkzaamheden als zelfstandige moeten beëindigen en heeft verweerster haar een bijstandsuitkering ingevolge de WWB toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder. Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerster de bijstandsuitkering ingevolge de WWB per 1 november 2008 opgeschort, omdat haar is gebleken dat de verblijfsvergunning van verzoekster per 26 september 2008 is verlopen. Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerster het recht op bijstand van verzoekster per 1 november 2008 ingetrokken omdat zij niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland en per diezelfde datum verzoekster een bijstandsuitkering ingevolgde de WWB verleend ten behoeve van haar jongste zoon naar de norm voor een alleenstaande jonger dan 21 jaar. Bij datzelfde besluit van 18 december 2008 heeft verweerster tevens verzoekster bijzondere bijstand om niet verleend ten behoeve van de kosten van huur en energie. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft de IND namens de staatssecretaris van Justitie aan verzoekster alsnog een verblijfsvergunning verleend met ingang van 19 december 2008. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft verweerster verzoekster naar aanleiding van de verleende verblijfsvergunning met ingang van 19 december 2008 opnieuw een bijstandsuitkering ingevolge de WWB toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster bij het ontstaan van de schuldenlast aan Eneco en nadien beschikte over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In een dergelijke situatie bestaat geen recht op bijstand, zo volgt uit artikel 13, eerste lid, onder f, van de WWB. 2.4.3. Het betoog van verzoekster dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten na te gaan of in haar geval de uitzondering op artikel 13, eerste lid, onder f, van de WWB zich voordeed, slaagt. Dat het bezwaar op dit punt gegrond zal worden verklaard, maakt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat moet worden aangenomen dat de weigering om verzoekster bijzondere bijstand te verlenen voor haar schuld aan Eneco in rechte geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat naar haar voorlopig oordeel in bezwaar niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 van de WWB. Anders dan in de zaak Poulina, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sanering van onder meer verzoekster schuld aan Eneco op geen enkele andere wijze mogelijk was dan door het verstrekken van bijzondere bijstand. Verzoekster diende eerst deze mogelijkheden te hebben onderzocht, wil het niet kunnen voldoen van een schuld als zeer dringend kunnen worden aangemerkt. Weliswaar heeft verzoekster zich in augustus 2008 gemeld voor bemiddeling via vrijwillige schuldhulp van de SDD en heeft Eneco zich destijds niet bereid getoond mee te werken aan een regeling, maar verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij uitputtend de mogelijkheden om tot een saneringsregeling te komen heeft onderzocht, hetzij via een saneringskrediet via de Kredietbank hetzij via een aanvraag op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (hierna: WSNP). Het betoog van verzoekster dat een schuldsaneringsregeling op basis van de WSNP in haar situatie niet mogelijk is, acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Ook is ter zitting gebleken dat verzoekster waarschijnlijk (op korte termijn) in aanmerking komt voor kwijtschelding van een lening bij de SDD waardoor zij meer financiële armslag zou kunnen verkrijgen voor een regeling met Eneco. Verder acht de voorzieningenrechter de situatie waarin het gezin van verzoekster verkeert als gevolg van de afsluiting van gas en elektriciteit weliswaar schrijnend, maar toch in mindere mate dan in het geval van het gezin in de zaak Poulina. De kinderen van verzoekster zijn in januari 2009 uit huis geplaatst. De kinderen zijn dus, anders dan in de zaak Poulina, elders voorzien van passende huisvesting. Verzoekster is door haar gezondheidstoestand vooralsnog niet in staat de zorg voor haar kinderen weer op zich te nemen. Er is dan ook, gelet op de gezondheidstoestand van verzoekster, geen zicht op wijziging in de huisvestingssituatie van de kinderen op korte termijn. Verder maakt de tijd van jaar evenmin dat van verzoekster redelijkerwijs niet kan worden gevergd het nog langer te stellen zonder energielevering. Hernieuwde aansluiting is daarom vooralsnog minder dringend geboden dan in de zaak Poulina. Ingevolge artikel 6b van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers dient een schuldsaneringsregeling waarbij de schuld aan Eneco is betrokken, in ieder geval te leiden tot een versnelde heraansluiting vóór de herfst. De bovenstaande overwegingen in aanmerking nemende, kan het enkele gegeven dat het Bureau Jeugdzorg vanwege het ontbreken van gas en elektriciteit in verzoeksters woning de kinderen niet op woensdag en in de weekeinden thuis bij verzoekster wil laten doorbrengen, op zichzelf geen zeer dringende reden opleveren die verweerder aanleiding had moeten geven om bijzondere bijstand voor de schuld aan Eneco te verstrekken. De bepalingen van het IVRK maken dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. 2.4.4. Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.4.5. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op: 23 april 2009 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.